Zolang ik me kan herinneren is Willem mijn beste vriend. En dan bedoel ik echt zolang ik me kan herinneren. Onze ouders zijn, ook zolang ik me kan herinneren, dikke vrienden, dus de vriendschap tussen Willem en mij ging van de wieg, naar de box, naar de kleuterklas etcetera. Een match made in heaven volgens onze wederzijdse ouders. Die zagen het al helemaal gebeuren. Verkering, verloving, een bruiloft met alles erop en eraan, kleinkinderen. Prachtige dromen die niet werden gedeeld door Willem en mij. Ik kreeg vriendjes. Willem kreeg ook vriendjes. Het is een jaarlijks terugkerend onderwerp waar we met z’n allen smakelijk om kunnen lachen, maar Willem en ik zijn nog steeds twee billen in één broek. Dat komt ook tot uiting bij de planning voor carnaval, waarbij Willem me elk jaar weer versteld doet staan. Niet dat hij de liefde voor dit volksfeest met me deelt, (Willem heeft zo zijn eigen feestjes) maar hij ziet het als zijn persoonlijke missie elk jaar een pekske te ontwerpen waarmee hij me meestal volledig van mijn sokken blaast. Voor hem is het een klein uitstapje van zijn baan als kostuumontwerper bij een groot theatergezelschap, maar voor mij is carnaval al jaren HET feest. De voorbereidingen houden mij, en daarmee dus ook Willem, maanden bezig. Ieder jaar vertrek ik op vrijdag in de huid van iets of iemand anders richting Lampegat en begeef ik me in het spektakel van de 3 Uurkes Vurraf. Ongeremd dompel ik me onder in het uitbundige, kleurrijke volksfeest dat carnaval heet. Achter bombastische praalwagens loop ik mee in een bonte stoet mensen. Uitgedost en aangeschoten ga ik van kroeg naar kroeg op zoek naar mijn eigen, dorstlustige carnavalsprins. Ik flirt. Ik zoen. Ik slet. Ik hoer. Ik sleep vreemde kerels in prachtige outfits mee naar mijn hotelkamer. Twee dagen en twee nachten geef ik me grenzeloos over aan de geneugten die het feest van de zotheid me te bieden heeft. Op zondag slaap ik een gat in de dag en spoel ik al het bier, zweet en geil van me af voor ik me door een taxi naar het station laat brengen en in de trein de rest van mijn roes uitslaap. De week na mijn uitspatting beleef ik het hele feest nog eens dunnetjes over door al mijn belevenissen met Willem te delen. De gedragen outfit gaat naar de stomerij en verdwijnt in een plastic hoes tussen de talrijke kostuums van Willems theater en de voorbereidingen voor volgend jaar gaan van start. In gedachten dans ik alweer, gehuld in een fantastische creatie van Willems hand, in de salon op het plein en ga ik vol verwachting op zoek naar een maître voor één nacht. Ik heb nooit spijt en neem me nooit voor mijn carnaval op een andere manier te vieren. Nou ja, bijna nooit.

Twee jaar geleden leverde mijn openhartige herbeleving van het zotte feest me een fikse preek van Willem op. Dat jaar vond ik namelijk niet één, maar drie heerlijke prinsen en hoewel ik me niet bewust was van een fucketlist, kon ik dát dus meteen van die lijst afstrepen. De drie als woeste vikings uitgedoste heren bleken in bed al net zo woest als ze eruit zagen. Nadat ze me soepeltjes uit mijn wulpse Cleopatra outfit hadden gegeild kreeg ik alle bijzonderheden van mijn hotelkamer van heel dichtbij te zien en na een paar uur lieten ze me compleet uitgewoond achter. Ik ga niet liegen, dat was GEWELDIG, maar bleef helaas niet zonder gevolgen.

Een week of drie na dit gedenkwaardige intermezzo werd ik ziek en niet zo’n beetje ook. Hoge koorts, koppijn, spierpijn en uitslag over mijn hele lichaam. Ik leek wel een rozegevlekte panter. Toen er ook nog eens hele plukken haar in mijn haarborstel achterbleven stuurde Willem me naar de huisarts die me weer doorstuurde voor een bloedtest. De uitslag van die test leverde me een aantal injecties in mijn kont en een tweede preek van Willem op. ‘Verdomme, stomme trut! Besef je wel wat er had kunnen gebeuren? Je loopt je kut achterna en dat moet maar eens afgelopen zijn!’
Natuurlijk kregen we ruzie, want ik ben volwassen en bepaal zelf wel wat ik doe, maar uiteindelijk werd het nog best een goed gesprek dat eindige met de (mijn) legendarische woorden (belofte, hand op mijn hart) dat ik me een heel jaar zou gedragen als een uitermate zedig vrouwtje en geen druppel alcohol zou drinken.

In het staartje van die belofte viel én carnaval én de ontmoeting met een man die maakte dat ik de laatste loodjes van mijn voornemen direct aan de wilgen wilde hangen.

Nu gaat het misschien wat ver te zeggen dat carnaval zonder drank en zonder flirten, zoenen, sletten en hoeren maar een saaie bedoening is. (Wat dus wel zo is) Dat er niet geneukt zou worden vond ik nog niet eens zo erg, (ik had inmiddels een innige band met mijn vibrator opgebouwd) maar geen drank? Het is erg, maar daar werd ik dus dodelijk saai en chagrijnig van. Ik gedroeg me als een non en zo zag ik er ook uit. Willem had namelijk bedacht dat bij mijn zedige gedrag ook een zedig kostuum paste en zodoende liep ik vorig jaar in een zware, donkere habijt die tot over mijn schoenen viel achter de praalwagens aan. Rond mijn middel hing een rozenkrans en, om de outfit de complementeren, een borstkruis rond mijn nek. De witte, kokervormige kap op mijn hoofd belette me goed om me heen te kijken en dat was, zoals Willem zei, ook precies de bedoeling. ‘Vergeet niet, je bent nu getrouwd met Jezus. Gehoorzaam en vooral kuis, snap je. Geile blikken naar potentiële prinsen behoren tot de verleden tijd.’
Ik hoefde hem niet te zien om te weten dat die woorden onderstreept werden door een grijns van oor tot oor. Wat ik echter niet begreep waren de opvallend geborduurde letters op het rugpand van de habijt. ‘Is dat ook standaard onder de nonnen?’
Willem moest zo hard lachen dat ik dacht dat hij erin zou blijven. ‘Een woordgrapje, zodat potentiële prinsen ook snappen dat je niet beschikbaar bent.’
Op de rug was, in gotische letters, het woord ACTIEF geborduurd en dat het even duurde voor bij mij het kwartje viel vond Willem nog veel vermakelijker. ‘Non-actief, snap je? NON-actief.’ Zijn schelle lach veroorzaakte zo’n hoge piep in mijn oor dat ik de telefoon een eindje van mijn oor af moest houden. Ik vond het geen leuke grap, maar dat zat hem vast in het feit dat ik het lijdende onderwerp was. Ook in de kroegen werd smakelijk gelachen om Willems woordgrapje, net als om mijn zuinige, zelfs preutse nonnenhouding, al gingen mijn gedachten regelmatig naar het doosje met twaalf condooms dat ik op het laatste moment in mijn tas had gegooid. Heel eerlijk? Ik vond er geen moer aan om kneiternuchter en non-actief de diverse stadia van dronkenschap bij anderen te moeten gadeslaan. Waarvan de eerste fase; schallend luidruchtig en gevat, de tweede; dramatisch melancholisch en de derde; zo goed als hersendood. Dat ik soms zeer appetijtelijke prinsen aan mijn neus voorbij moest laten gaan beviel me ook al niet. Dus, zowel vrijdag- als zaterdagnacht was ik al voor middernacht terug op mijn hotelkamer. Daar bingede ik vol zelfmedelijden afleveringen van series die ik honderd keer had gezien. Ook blies ik alle twaalf condooms op tot enorme, doorzichtige ballonnen die ik vervolgens met een luide knal liet ontploffen. Dat ik de volgende ochtend alsnog een gat in de zondag sliep en daardoor mijn gereserveerde taxi miste moet haast wel een soort van goddelijke interventie zijn geweest. In de lift naar beneden liep ik namelijk Dathan tegen het lijf. Met een innemend lachje liet hij zijn blik over mijn habijt glijden en wees hij naar de restanten van een condoom in mijn haar. ‘Dat was vast een heel ondeugend feestje Zuster.’

Dat lachje, het timbre van zijn stem, de fonkeling in zijn ogen, zijn geur, alles maakte dat ik het liefst mijn habijt en gezworen eed van zedigheid van me af wilde gooien. (Of misschien kwam het gewoon omdat ik bijna een heel jaar droog stond, wie zal het zeggen.) Week tot in mijn knieën, verhit tot aan mijn konen en kleddernat in al mijn plooien. Jezus, wat een man! Alsof het afgesproken was volgde ik hem langs de receptie, door de lobby en de draaideuren naar buiten. Daar vloekte ik zacht omdat er in geen velden of wegen een taxi te bekennen was. Dathan vroeg me waar ik heen moest en bood me vervolgens een lift aan. ‘Ik moet toch richting Amsterdam.’

Het grootste deel van de bijna twee uur durende rit verliep, op de zacht spelende radio na, in stilte, wat vreemd genoeg helemaal niet ongemakkelijk voelde. Zo nu en dan observeerde ik Dathan, eerst nog wat stiekem, later openlijk. Ik schrok me dan ook rot toen hij zei dat ik voor me moest kijken. Prompt kreeg ik de slappe lach. Hij draaide de radio uit. ‘Hou op met dat stomme gelach. Vertel, waarom die outfit en waarom non-actief? Waar slaat dat op?’
Ja, het was absoluut zijn stem, samen met de manier waarop hij zijn woorden gebruikte en stoïcijns voor zich uit bleef kijken. Het was een haast magnetische kracht, alsof ik van binnen door elkaar werd geschud. Dus vertelde ik hem alles, maar dan ook echt alles. Over mijn liefde voor carnaval en de manier waarop dit wens te vieren. Over Willem en zijn kostuums. Over mijn stommiteit van het jaar ervoor. Over de belofte die ik mezelf en Willem had gedaan en hoelang de laatste loodjes nog zouden duren. (Twaalf dagen om precies te zijn) Omdat hij geen antwoord gaf en zelfs niet liet merken dat hij naar me luisterde, vertelde ik nog veel meer. Ik wilde hem in zijn ogen kijken, maar ik wilde nog veel meer door hem gezien worden zodat ik, al was het maar heel even, deel uit kon maken van zijn belevingswereld. Kijk naar mij. Zie mij. Hoor mij. Ik bleef maar ratelen en hoorde me zelfs zeggen dat ik ‘het soms wel lekker vind me een beetje hoerig te gedragen.’ (Hallo, wie schrijft mijn teksten. Jezus) Middenin die waterval van woorden zag ik plotseling in hoe ik op hem over moest komen. (Losbol, lellebel, sloerie, slet) Ik kon mezelf wel voor mijn hoofd slaan, maar nog steeds zat er geen stop op. ‘Een non dus, en non-actief, dat was Willems idee. Onderworpen aan die ene, maar vooral kuis en gehoorzaam. Al kan ik ook heel gehoorzaam zijn zonder meteen op non-actief te staan, sommige mannen vinden dat maar wat opwindend.’ Ik giechelde onnozel. Het sloeg natuurlijk helemaal nergens op. Daarnaast kreeg ik het gevoel dat ik tegen een muur zat te praten. Dathan liet op geen enkele manier merken dat hij naar me luisterde en toen ik eindelijk mijn mond hield, zette hij de radio weer aan. Ik gaf mijn pogingen zijn aandacht te vangen op en sloeg mijn armen over elkaar. Dan niet. Ik had al veel meer losgelaten dan me lief was, als hij dat niet wilde horen, ook goed. Ik hoefde hem geen enkele verantwoording af te leggen en aangezien zijn navigatie hem de laatste kilometers van onze autorit wees, zou hij spoedig van me verlost zijn. (En ik van hem)

Exact bij mijn voordeur kwam de auto tot stilstand. Hij bleef zwijgend voor zich uitkijken tot ik de hint begreep en, worstelend met mijn tas en habijt, uitstapte. Ik boog nog even naar voren om hem te bedanken voor de lift. Dathan knikte en reikte over de passagiersstoel naar het portier. ‘Succes met de laatste loodjes.’
Pas toen hij de autodeur dichttrok keek hij me aan en zijn lippen vormden twee woorden die ik niet hoorde, maar desondanks prima kon verstaan. Ze kropen onder mijn huid en joegen de hitte met een verbijsterende snelheid naar mijn gezicht waardoor ik aan de grond genageld bleef staan en zijn achterlichten nakeek terwijl diezelfde woorden in de klank van zijn stem door mijn lichaam bleven bonzen.

‘Smerige hoer.’

Een moment is voorbij als het voorbij is, daarna dendert de tijd weer voort, toch telde ik de dagen. (Nog elf, nog tien) Ik vertelde Willem dat mijn carnaval ook zonder alle excessen fantastisch was en zag dat hij me niet geloofde, al hield hij voor de verandering een keer zijn mond. Ik zei niets over Dathan en telde stilletjes door. (Nog negen, nog acht) Ik voelde me op een vreemde manier woelig en onwillig, zoals kleine kinderen kunnen zijn. (Zeven, zes, vijf) Van non-actief naar ready to go! Waar zou ik naar toe gaan? Wie zou ik bellen? (Nog vier, nog drie) Soms dacht ik aan Dathan en aan zijn geluidloos uitgesproken woorden. (Nog twee) Om precies te zijn; hij en die woorden waren voortdurend, als een zoemende grondtoon, in mijn gedachten aanwezig. (Nog één) Dat moest hij voelen. Dat kon niet anders. Ik wilde dat hij het voelde. Ik wilde dat hij, waar hij ook was, op de een of andere manier iets gewaar werd en dat hij wist dat ik dat was. (Nog nul) Er gebeurde niets. (Plus één. Plus twee) Ik belde niemand, ging nergens heen en bleef non-actief. Ik liep achter op mezelf. Al vier, vijf, zes dagen inmiddels. Nog steeds woelig. Nog steeds onwillig, ongedurig en narrig.

Hij dook op toen ik net onder de douche vandaan kwam en op het punt stond met Netflix en een beker thee mijn bed in te duiken. Natuurlijk droeg ik een oud vod van een joggingbroek, een veel te grote trui met gaten en twee verschillende sokken. Mijn haar, dat ik niet gewassen had, lag als een verpieterd struikje bovenop mijn hoofd, bijeengehouden door een scrunchie met luipaardprint. Dathan zag eruit om door een ringetje te halen. Woest aantrekkelijk om er maar even een cliché tegenaan te gooien. Strak in het pak, een baard van een paar dagen en zijn ogen … Jezus, zijn ogen. Ik wierp me nog net niet aan zijn voeten, maar op dat moment wist ik zeker dat het afgelopen jaar niet voor niets was geweest. Ik had mezelf voor hem bewaard. Ik wist ook zeker dat hij kon zien welke gedachten nog meer door mijn hoofd gingen want hij stapte langs me heen over de drempel, sloot de deur en keek me aan. ‘Kleed je uit hoer.’
Dat laatste woord dook met een rotgang in mijn buik en vandaar regelrecht naar mijn kruis. Binnen enkele seconden lagen mijn kleren in een rommelig hoopje aan mijn voeten en keek ik hem een beetje hijgend aan. Ik was niet bedacht op de klap die hij me in mijn gezicht gaf en ook dat gevoel dook linea recta richting mijn kruis. De tweede klap maakte me zo hitsig als wat, net als zijn woorden. ‘Heb ik gezegd dat je me aan mag kijken?’
Meteen sloeg ik mijn ogen neer. Mijn wangen brandden en zouden dat de rest van de dag blijven doen. Niet de hele tijd, maar als een uitdovend en dan weer oplaaiend vuurtje. Dathan wees zonder iets te zeggen naar de trap en ik haastte me voor hem uit naar boven. Achter me aan beklom hij de treden. Hij raakte mijn rug aan, mijn heupen, mijn dijen. Zijn vingertoppen voelde koud op mijn verhitte huid en boven liep ik een eindje bij hem vandaan. Hij keek om zich heen en schudde misprijzend zijn hoofd. ‘Wat een zwijnenstal, leef jij zo, als een hoer én een varken?’
Ik werd klein en bloedjegeil onder zijn blik. Streng wenkte hij me naar hem toe te komen. Ik bloosde tot aan de harde knoppen van mijn tepels en mijn huid prikte van schaamte en opwinding tegelijk, maar ik keek wel uit dat ik hem weer aan zou kijken. Hij legde zijn wijsvinger onder mijn kin en duwde mijn gezicht omhoog zodat ik wel moest. Zijn adem streek warm over mijn huid. ‘Vertel eens varkentje, ben je al geneukt?’
Ik schudde mijn hoofd. Hij pakte mijn gezicht stevig vast en kwam zo dichtbij dat zijn neus bijna de mijne raakte. ‘Nee? Je bent niet aan het tippelen gegaan om je te laten dekken als een loopse teef. Ben je niet loops dan? Zou je niet gedekt willen worden?’
Ik slikte en knikte. Het kon me niet schelen. Ik was loops en ik wilde gedekt worden. Door hem en wel meteen. Hij bleef mijn gezicht vasthouden. ‘Ja, zou je dat willen? Zou je willen dat ik je nu achteloos over de eettafel duw en je in één keer verlos van je hoerige loopsheid. Zou je willen dat ik je neem?’
Al pratend nam hij me mee naar de tafel en terwijl zijn woorden alle gevoelige plekjes in mijn lichaam wisten te vinden duwde hij me voorover op het koude tafelblad. ‘Geef antwoord hoer. Wil je dat?’
Ik kreunde van ja en om mijn lust te bewijzen duwde ik hunkerend mijn billen omhoog en zette ik mijn benen uit elkaar. Met één hand hield hij me stevig op mijn plek. ‘Dus dit varken vindt dat ze een beloning heeft verdiend? Dit varken is niet van mening dat haar hoerige, loopse gedrag van de afgelopen jaren gestraft moet worden?’
Met een rinkelend geluid gespte hij zijn broekriem los en hij zwaaide ermee langs de tafel en mijn gezicht. Het leek alsof het leer nog bij zijn lichaam hoorde, alsof het de natuurlijke verlenging van zijn hand was. Hij sprak met zachte stem. Krachtige, bijtende woorden die me lieten weten dat hij het niet met me eens was en wel degelijk vond dat ik gestraft moest worden voor ik een beloning verdiende. De riem maakte een suizend geluid door de lucht en leek heel even te zuchten voor hij scherp op de huid van mijn billen terecht kwam. En nog een keer. En nog een keer. Fel. Brandend en steeds heter. Schrijnend, gloeiend, verzengend en uiteindelijk wellustig zinnelijk. Ik zat vol geknetter. Duizenden kleine vonken, als elektrische regen in mijn hoofd, mijn onderlijf en tussen de wervels van mijn ruggengraat. Alles werd ademloos. De verrukking stroomde door mijn lichaam en al mijn zenuwen laadden zich op. Het was een en al vuurwerk. Goddelijk. Meer dan ik kon verdragen en precies op het moment dat ik dacht dat er geen weg meer terug was stopte hij. Ik zakte door mijn benen en zeeg als een vochtig hoopje genot neer aan zijn voeten. Hij greep me bij mijn haren. ‘Draai je om teef, op je knieën en handen op je rug.’
Dathan opende zijn broek. Hij hield mijn hoofd vast terwijl hij zijn zachte top tussen mijn lippen schoof en naar de achterkant van mijn tong gleed, bijna in mijn keel. Ik kokhalsde. Hij drong weer tot achterin mijn mond. En weer. En weer. Mijn binnenste draaide als hij mijn huig raakte. Tranen sprongen in mijn ogen en verdwenen weer. Zijn zelfbeheersing was ondraaglijk. Ik greep hem vast, snakkend naar diepte, nog dieper. Zijn zachte buik verstikte me. Hij trok zich terug en liep leeg over mijn gezicht. De wittige substantie droogde strak en schilferig op op mijn huid. Toen liep ik ook leeg.

Een heel jaar is voorbij gevlogen. Dathan kwam en hij bleef. Onze dagen en nachten samen vormen een parallel universum waarin de echte wereld ophoudt te bestaan en juist dat maakt ze zo verslavend. Ik krijg er geen genoeg van en wil altijd meer. Ook vanavond. Juist vanavond.

Voor het eerst draag ik een outfit dat ik al eens eerder droeg. In mijn donkere habijt met het gotische borduursel op het rugpand dompel ik me onder in het uitbundige, kleurrijke feest dat carnaval heet. Achter bombastische praalwagens loop ik mee in een bonte stoet mensen. Uitgedost ga ik van kroeg naar kroeg. Zo goed als non-actief. Ik drink een beetje, ik flirt een beetje en ik houd al te opdringerige koningszonen op afstand. Klokslag twaalf uur ben ik op mijn hotelkamer, waar ik de zware habijt van me af gooi en mijn echte kostuum tevoorschijn komt. Een ultrakort, doorschijnend rokje, fijnmazige kousen, een jarretelgordel en een brede halsband, alles biggetjesroze. Ik zet de haarband met de zachte oortjes op mijn hoofd, ga op handen en knieën op het bed zitten en zet mijn knieën uit elkaar. Aan het uiteinde van de plug in mijn kont zit een krullend staartje, ook roze.
Het wachten begint. Ik doe mijn ogen dicht en tel de seconden. De deur gaat open en weer dicht. Kleding ruist en valt op de grond. Het matras zakt aan weerszijden in. Een hand verschijnt op mijn billen, vingers spelen tergend met de varkensstaart, scherpe nagels verdwijnen in de huid van mijn bungelend borsten. Dathan’s woorden duiken heet in mijn lichaam.

‘Zullen wij dit loopse varkentje eens laten knorren van genot?’