Niemand weet goed wanneer hij in de straat kwam wonen. Het duurde ook even voor de buurtbewoners door kregen dat er weer iemand in het lege huis op de hoek getrokken was. Het onkruid eromheen groeide welig en de hoge ramen bleven lang leeg. Geen gordijnen, geen planten, geen enkel teken van leven. Tot een wat nieuwsgierige buurvrouw hem nog voor het krieken van de dag naar buiten zag komen. Een lange, wat logge gestalte met een smoezelige golden retriever. Diezelfde ochtend wist de hele straat van de nieuwe bewoner en ging hij als een lopend vuurtje over de tong.

‘Ja, een beetje een rare snuiter. Hij loopt heel langzaam, wel met grote stappen, zijn blik naar de grond. Een grote jas, kraag omhoog. Zijn broek in zijn laarzen en dan die hond … ja, echt een rare snuiter.’

Gaandeweg kwam de rest van de straat hem ook tegen. Altijd in de vroege ochtend of de late avond en altijd met zijn hond. Een enkeling probeerde een kort praatje aan te knopen. Zijn naam leerde men toen ook. Kees. Al kreeg hij dankzij een aantal pubers in de straat snel een andere naam. Droeftoeter en nog veel later lamlul. Hij bemoeide zich met niemand, maar ging nog steeds over de tong.

Wat moet zo’n man in zijn eentje in zo’n groot huis?
Wat doet ‘ie de hele dag?
Heeft hij geen baan?
Hij mag wel eens wat aan de tuin gaan doen, het is geen gezicht.
Heb je al die lege kratten gezien? Vast een alcoholist.
Dat soort mensen moet je in de gaten houden. Stille wateren, je kent het wel.

Kees was zich van geen kwaad bewust of misschien kon het hem gewoon niet schelen. Leven en laten leven. Dat is zijn motto en dat verwacht hij ook van anderen.

Dat jaar verloor hij zijn baan. Zijn contract werd simpelweg niet verlengd, dus hij werd afhankelijk van een uitkering. Niet erg. Hij heeft nooit veel nodig gehad. Het huis waar hij woonde kon hij met een flinke overwaarde verkopen en toen hij het huis in deze straat kocht, hield hij genoeg over om het een tijdje uit te zingen. Die tijd werd nog langer toen kort na elkaar zijn ouders overleden en hij daar een bescheiden erfenis aan over hield. Zo nu en dan schnabbelde hij wat bij en hielp hij mensen met hun computerproblemen, altijd zwart. Daarmee was zijn natje en droogje verzekerd en hield hij zelfs geld over voor een maandelijks bezoekje aan de rosse buurt. Zijn huis raakte voller en voller, voornamelijk met spullen die hij bij het grof vuil vond. Alles komt nog wel een keer van pas, ook dat is zijn motto.

Hij liep korte stukjes met zijn hond, deed lange middagdutjes en probeerde fruit en groente in zijn tuin te kweken, wat jammerlijk mislukte omdat hij geen zin had in het onderhoud wat erbij kwam kijken. ’s Avonds luisterde hij naar oude rock classic’s en dronk hij bier. Tegen een uur of één liep hij dan, ietwat beschonken nog een laatste rondje met Stroper voor hij zich wijdbeens op bed liet vallen en sliep tot een uur of vijf in de ochtend. Dat ritme had hij tot in den treure kunnen volhouden.

Haar komst veranderde alles.

Toen zij in de straat kwam wonen, was de hele buurt op de hoogte. Weken voor de daadwerkelijke verhuizing al. Triest genoeg kwam dat vooral door de handtekeningenactie van één van de buurtbewoners tegen de komst van dat soort. Welk soort? Nou, een alleenstaande moeder met drie jonge kinderen natuurlijk. Oh, ja en ze is zwart. Dat kan nooit veel goeds betekenen en dit is toch een nette buurt. Het huis van de droeftoeter daargelaten. De actie werd door niemand ondertekend. Stiekem waren sommigen het er wel mee eens, maar een handtekening zetten? Zoiets doe je niet. Bijna iedereen heeft zich de jaren erna meerdere malen voor het hoofd geslagen. Kees ook. Vooral zijn leven zou er nu heel anders uitzien als Ishana niet schuin tegenover hem was komen wonen.

Ze kwam met busjes vol huisraad, drie kinderen in de leeftijd van drie tot acht jaar en heel veel lawaai. Haar kinderen waren de godganse dag buiten. Ook de jongste, een grappig klein ventje met donkere krullen en net zo donkere ogen. Aan de hand van zijn oudere zusjes struinde hij door de straat en wist hij sommige bewoners te ontdooien en over te halen tot een ijsje, een boterham, een pakje drinken. Die kinderen werden verwaarloosd en konden er toch ook niets aan doen. Eigenlijk best zielig, zo’n slet van een moeder. Want dat stond als een paal boven water. De hele buurt was ervan overtuigd. Ongeveer een uur nadat Ishana haar kinderen met veel gekrijs en soms zelfs een paar klappen naar binnen had geroepen, verschenen de mannen, soms wel drie op een avond. De gordijnen gingen potdicht en het enige geluid dat naar buiten kwam was haar kakelende gelach en het onafgebroken gehuil van de jongste dat uit de schuur leek te komen. Ze zou toch niet …?

Zo nu en dan nam een bezorgde buur contact op met verschillende instanties, in de hoop dat er voor die kinderen iets zou veranderen. Wat er precies met zo’n melding gebeurde, werd nooit duidelijk. Er veranderde ook niets. De kinderen werden nog steeds uitgescholden, geslagen en opgesloten en de mannen bleven komen. Daarnaast werden veel buurtbewoners in de dagen na zo’n melding geconfronteerd met lek gestoken autobanden, stuk gegooide eieren tegen hun ramen en zelfs stront tegen hun voordeur. Aangifte haalde niets uit, want er was geen bewijs en als er dan toch een wijkagent besloot een praatje met Ishana te maken, had dat nog meer vandalisme als gevolg.

De buurtbewoners lieten het erbij en accepteerden dat hun straat in verval raakten. Niemand zou het hardop toegeven, maar eigenlijk waren ze allemaal een beetje bang voor Ishana’s hard stem, donkere ogen en idiote represailles.

Kees ook.

Wat Ishana deed en niet deed interesseerde hem niet. Zijn motto was nog steeds, leven en laten leven. Toch stond hij ’s avonds laat tijdens zijn wandeling regelmatig wat verbaasd te luisteren naar de geluiden uit haar woning. Als dan plotseling een raam of de deur open ging en zij hem met haar luide stem toeriep, maakte hij zich haastig uit de voeten. Meestal gilde ze iets van; ‘wat moet je!’ Of, ‘kun je het zien!’ Heel af en toe kwam ze, gekleed in een dunne, doorschijnende peignoir naar buiten en vroeg ze hem, net zo hard en met obscene gebaren, of hij ook een hapje van al dat lekkers wilde. Haar kakelende lach bleef hem achtervolgen tot zijn eigen handen zijn kokende bloed en bonzende hart weer tot bedaren wisten te brengen. Bizar toch dat uit zo’n klein vrouwtje, zoveel kabaal kan komen.

Zo gingen de jaren voorbij. De vaste buurtbewoners ontweken Ishana en leerden met haar en haar uitspattingen leven. Ze leerden ook met de puinhoop in en rond het huis van Kees leven. Sommigen zochten hun heil elders, anderen gingen dood. Dan stonden de huizen een tijdje leeg tot er weer nieuwe mensen introkken, vaak gezinnen met jonge kinderen. Het huis van Kees leek elk jaar een beetje meer van de straat in de beslag te nemen. Hij wist een afgekeurde boedelbak op de kop te tikken, stalde hem pal voor zijn ramen in de voortuin en propte hem vol oude pallets, koperen buizen, fietsen, een kruiwagen zonder wiel en andere troep die hem misschien ooit nog wel eens van pas zou komen. Het onkruid eromheen tierde welig. Zijn haar werd grijs, zijn loopje nog trager en zijn hond ging dood.

Ishana’s ooit zo glanzende huid werd grauw en haar haar werd langer, de blik in haar ogen wilder. Haar taille werd breder, haar borsten zwaarder en de mannen verdwenen. Haar kinderen groeiden op, gingen heen en vermenigvuldigde zich. Het grut komt op zondagen regelmatig bij elkaar. Dan maakt Ishana ruzie met haar dochters en loopt ze kirrend of mopperend achter haar kleinkinderen aan. Tot laat in de avond zitten ze rond een vuurtje en de hele straat geurt naar knoflook, koriander en komijn.

Elke ochtend stapt Ishana in een hagelwit uniform en roze crocs op haar fiets, elke middag komt ze met volle plastic tassen aan haar stuur weer terug. Kees kan zijn klok erop gelijk zetten. Ook wanneer ze ’s avonds laat thuiskomt, altijd op donderdag. Dan loopt ze een beetje zwalkend en mompelt ze tegen zichzelf. Of ze zingt luidkeels een liedje dat hij niet kent. Soms groet ze hem met een brede lach en wild zwaaiende armen. ‘Haai buurman.’ Meestal kijkt ze dwars door hem heen. Haar ogen, haar schelle stem en haar kakelende lach brengen nog altijd zijn bloed aan het koken.

Ergens halverwege een hete zomer valt een vrolijk gekleurde enveloppe bij Kees op de mat. Er komt een opgevouwen, met kindertekeningen versierde uitnodiging voor de buurtbarbecue uit. Gezellig samen de zomer vieren met een hapje, een drankje en muziek. Aanmelden graag op nummer drieënzestig. Eigen bijdrage, tien euro per persoon. Met vriendelijke groet, de familie van Kempen.

Kees kent geen familie van Kempen. Zo zijdelings zag hij huizen leeg en weer gevuld raken en verschenen nieuwe gezichten op zijn korte wandelingen. Hij is niet van plan mee te doen aan een buurtbarbecue om mensen te ontmoeten die hij helemaal niet wil leren kennen en schuift de uitnodiging tussen de overig post. Wanneer hij de aanmaning van zijn elektriciteitsrekening zoekt, komt hij het vrolijke a4-tje weer tegen en hij haalt zijn schouders op. Als altijd voelt hij zich licht en vreselijk verantwoordelijk wanneer het hem weer eens lukt een paar rekeningen te betalen. Misschien is zo’n barbecue wel leuk. Het kan nooit kwaad een aantal buurtbewoners wat beter te kennen. Wie weet komen ze hem nog eens van pas.

Die bewuste zaterdag ziet hij vanachter zijn ramen en de boedelbak de straat veranderen. Er worden partytenten neergezet en die worden weer versierd met vlaggetjes en lampionnen. Er verschijnen tafels, stoelen, twee grote bierfusten en drie barbecues. Iemand heeft een tap geregeld. De muziek begint al te spelen. Andre Hazes, Frans Bauer en Corry Konings galmen door de buurt. Hij staat weifelend voor zijn enorme kast met CD’s. Creedans Clearwater, Deep Purple, Lynyrd Skynyrd.
Muziek waar zijn hart nog steeds sneller van gaat kloppen. Echte muziek. Tegenwoordig weten ze niet hoe ze dat moeten maken, Hollanders al helemaal niet. Gelaten haalt Kees zijn schouders op. Zijn buren zitten er waarschijnlijk niet op te wachten. Grote kans dat ze niet eens weten wat een CD is. Tegenwoordig luistert iedereen via streamingsdiensten. Een telefoon, minispeakers en je hebt overal muziek. Dat is ook al niet aan hem besteedt.

Achterin zijn tuin drinkt hij op zijn gemak een biertje. Zo nu en dan loopt hij naar het raam en ziet hij de buurtbewoners samenstromen. De geuren van brandende kolen en geroosterd vlees komen zijn kant op waaien. Er wordt gelachen en geroepen. Kinderen spelen tussen de volwassenen. Er staan zelfs twee opblaasbadjes. Geschreeuw, gegil. Kees houdt niet van kinderen, ook niet van grote groepen mensen. Hij kan natuurlijk gewoon niet gaan, maar dan is hij wel zijn tientje kwijt.

Kees wacht, drinkt een tweede biertje en een derde. Hij haalt een kam door zijn haar, rekt zich uit en trekt dan de voordeur achter zich dicht. Wat mompelend groet hij enkele buurtbewoners. De man achter de geïmproviseerde bar kijkt hem vragend aan en als Kees knikt, duwt hij hem een gevulde plastic beker in zijn hand. Het bier slaat vrijwel meteen dood. Kees ploft op een lege stoel en kijkt wat schielijk naar de bedrijvigheid om hem heen. Zijn hart maakt een kleine sprong als Ishana uit haar voortuin komt. In haar armen en tussen haar volle borsten klemt ze een houten kom, omspannen met plastic folie. Voor de gelegenheid heeft ze zich uitgedost. Een strakke legging met een schreeuwend bloemenpatroon en een topje dat haar armen en een enorm stuk van haar decolleté vrijlaat. Aan haar voeten draagt ze de roze crocs die hij al zoveel vaker heeft gezien. Sommige buurtbewoners kijken elkaar een beetje verschrikt aan als ze haar entree maakt. Is zij ook uitgenodigd? Er wordt gefluisterd. ‘Ja, we konden haar toch niet overslaan?’

Ishana lacht en zet de houten kom tussen de andere etenswaren op de tafel. ‘Haai buurtjes, wat een leuk idee dit! Surinaamse nasi, recept van mijn moeder. Wel oppassen, hij is een beetje pittig. Waar kan ik een biertje krijgen?’

Haar kakelend lach overstemt heel even de muziek. Kees gaat ongemakkelijk verzitten. Het zweet breekt hem uit als ze zich op de lege stoel naast hem laat vallen en haar hand naar hem uitsteekt. ‘Haai buurman, ik ben Ishana, volgens mij hebben wij elkaar nog niet officieel ontmoet.’

Haar hand is klein en warm. Kees mompelt zijn naam en ontwijkt haar blik. Ze dringt zich kakelend en lachend aan hem op. ‘Superleuk idee dit, toch? Ik woon hier al jaren, maar ben nog nooit door mijn buren uitgenodigd. Heb je al gegeten? Hier, hou mijn bier vast dan schep ik wat voor je op, mijn nasi is geweldig, die moet je proeven en verder, stukje vlees, broodje? Nee, blijf maar zitten, ik zal voor je zorgen. Dat zit in mijn bloed.’ Ze lacht hard en staat op, haar grote borsten schommelen onder haar strakke topje. Kees probeert er niet naar te kijken.

De late middag gaat over in de vroege avond. Mensen eten, drinken, praten en lachen. De jongste kinderen worden onder veel protesten naar bed gebracht. Ouders komen terug met draadloze babyfoons, de muziek gaat zachter. Kees is de hele avond nog niet uit zijn stoel gekomen. Ishana maakt haar belofte waar. Ze brengt eten, biertjes en kletst de oren van zijn hoofd. Hij moet vreselijk nodig naar het toilet, maar durft niet op te staan, bang dat de alcohol meteen naar zijn hoofd stijgt en hij zich ten over staan van haar belachelijk zal maken. De buurtbewoners werpen zo nu en dan vertederd een blik op de twee buitenbeentjes en fluisteren. ‘Wat leuk, die twee hebben elkaar echt gevonden.’

Uiteindelijk staat Kees toch op. Hij wankelt maar een beetje en Ishana is er om hem te ondersteunen. Ze loopt met hem mee, neemt zijn sleutels en gaat met hem mee naar boven, waar ze hem op bed helpt. Zijn laarzen gaan uit, zijn broek ook. Hij zakt weg. Droom en werkelijkheid deinen beschonken door elkaar. Glijden haar handen echt in zijn onderbroek? Hij schokt met zijn heupen. Haar grote, naakte borsten dansen boven zijn hoofd, ze lacht kakelend. De volgende dag wordt hij tegen het eind van de ochtend wakker met een bonzende kater. De stof van zijn bokser plakt in zijn kruis en wanneer hij zijn hand eronder schuift walmt de geur van oud zaad hem tegemoet. Een natte droom? Zijn lul groeit met kleine schokjes als hij denkt aan haar grote, schommelende borsten. Het verse zaad komt snel.

Beneden aan zijn deur hangt een plastic tasje met een Tupperware trommeltje. Op het deksel prijkt een briefje.

Lekker geslapen buurman? Ik maakte macaroni voor de lunch. Vanavond kom ik bij je kijken.

Zo wandelt Ishana zijn leven binnen, steeds een beetje meer ruimte innemend. Ze sleept hem mee naar het winkelcentrum waar hij bij de koffieautomaat blijft hangen en net doet of hij niet ziet dat sommige producten onbetaald in haar tas verdwijnen. Ze kookt voor hem. Warm eten bij de lunch en ’s avonds nog een keer. Ze gebruikt zijn wasmachine, zijn douche en zijn wifi. Haar kleinkinderen noemen hem Opa Kees. De buurtbewoners vragen nieuwsgierig of ze nu een stelletje zijn. Ishana antwoordt lachend.

‘Een stelletje? Nee, wij zorgen voor elkaar.’

Hij accepteert het gelaten, zoals hij met alles doet en geeft haar de sleutel van zijn voordeur. Zij zorgt meer voor hem dan hij voor haar. Als zij vindt dat hij moet stofzuigen, dan doet hij dat. Hij gaat onder de douche wanneer zij dat zegt en sjokt achter haar aan voor boodschappen. Hij vindt het allemaal prima, zolang ze maar voor hem blijft zorgen en dat doet ze, net zoals ze voor haar klantjes zorgt. Hij weet het. Het kan hem niet echt schelen. Bij hem is het anders. Ishana zegt het zelf.

‘Mijn klantjes zijn gek op me en ik zorg voor ze. Die oudjes hebben vaak al zo weinig en het kost me niks. Kleine moeite, groot plezier zeg ik maar. Het levert me veel op. Cadeautjes, ook voor jou. Maar bij jou is het anders. Jij zorgt ook voor mij.’

Kees doet helemaal niets. Naar de rosse buurt gaat hij niet meer. Hij heeft nu Ishana. Ook op dat gebied zorgt ze voor hem en ze doet alle hoertjes die hij ooit bezocht, vervagen.

Ze komt aanzetten met donkergroene crocs. ‘Van een klant, hij heeft er niks meer aan, ze hebben zijn benen geamputeerd, de stakker.’
Als nog geen drie weken later dezelfde klant is overleden, zet ze op een zaterdagochtend een kartonnen doos op zijn bed. ‘Kijk eens schatje, voor jou.’
Uit de doos komt een hondje, formaat handtas. Wollig en met kraaloogjes. ‘Hij heet Paris, nu heb je weer een hond.’

Op de groene crocs en met het miniatuurhondje wandelt hij nu door de wijk, drie keer per dag, omdat Ishana zegt dat het moet. Buurtbewoners kijken hem wat meewarig na, een enkeling probeert een praatje met hem aan te knopen. Kees geeft korte antwoorden en kijkt schichtig om zich heen. Als Ishana het ziet heb je de poppen aan het dansen.

Met haar harde stem en felle ogen dirigeert ze zijn hele leven. Ze schreeuwt, kijft, scheldt en corrigeert hem alsof hij een klein een kind is.
‘Waarom heb je dat nou zo gedaan! Je snapt toch dat dat niet werkt, sukkel!’
‘Ben je nou nog niet onder de douche geweest! Je stinkt. Ik moet jou ook alles vertellen, goochemerd!’
‘Ga eten, ik heb voor je gekookt en een man kan niet leven op bier alleen, zuiplap!’

Zo nu en dan mompelt hij een weerwoord. Soms komt hij wat steviger voor zichzelf op. Soms sluit hij zichzelf op in de badkamer en roept dat ze hem met rust moet laten. Dan verdwijnt ze krijsend en scheldend naar haar eigen huis en trilt de deur in de sponning door de kracht waarmee ze hem dichtgooit. Heel even is het dan stil, nooit lang. Ze komt altijd weer terug. Vleiend, met nog meer eten, lieve, sussende woordjes en zachte handen. Kees weet het. Het is de enige reden dat hij soms tegen haar ingaat. De beloning er na, want die komt altijd.

Dan noemt ze hem schatje en mop en liefie. Dan gebruikt ze woordjes die ze normaal gesproken voor haar kleinkinderen bewaart, of voor het hondje. Dan zorgt ze het meest voor hem.

‘Kom, maar schatje. Ik zal je wassen. Mama wil dat haar ventje lekker fris en schoon is.’

Onder de warme stralen van de douche boent ze hem schoon. Ze gebruikt haar eigen lavendelolie en slaat geen plekje over. Ze schrobt zijn huid tot hij van top tot teen gloeit en doordrenkt is van haar favoriete geur. Op bed droogt ze hem af, net zo stevig en hij kijkt haar aan met grote ogen. Ze strooit mentholpoeder over zijn huid, onder zijn oksels, in zijn liezen, tussen zijn billen.

‘Wat ruikt mijn mannetje nu lekker fris, wat is ‘ie lekker schoon.’

Op het moment dat ze de pamper over zijn kruis vouwt en de strips aan de zijkant dichtplakt, komt zijn lul met kleine schokjes overeind. Ze opent haar armen.

‘Kom maar bij me mop.’

Meer heeft Kees niet nodig. Met zijn duim in zijn mond kruipt hij tegen haar zachte borsten. Ze begint voor hem te zingen en wiegt hem zachtjes heen en weer. Een paar minuten. Urenlang. Kees verliest alle besef van tijd en drijft weg op haar zachte, liefdevolle golven van genot. Zijn lul groeit onder hetzelfde ritme en klopt pijnlijk hard als Ishana zijn pamper weer openvouwt en vol bewondering in haar handen klapt.

‘Oh, wat een mooie verrassing heeft het mannetje voor mama! Zo mooi roze, zo groot, zo dik. Wat een prachtige kop en wat ruikt ‘ie lekker! Is dat allemaal voor mij?’

Niemand heeft een flauw vermoeden, al vermoedt de buurt heel wat. De ruzie’s tussen de twee zijn legendarisch geworden. Heel soms moet de politie er aan te pas komen. Dan wordt er gepraat en gesust.

De politie moet ook komen als het kleine hondje bijna twee dagen hartverscheurend zit te janken. De voordeur van Kees wordt opengebroken. De politie vertelt niet wat er in het huis wordt aangetroffen, maar de buurt gonst.

Dood? Ja, allebei, ze zeggen dat hij een luier droeg, maar goed. Ze zeggen zoveel. Een volwassen man in een luier. Sommige mensen hebben te veel fantasie. Maar wat is er gebeurd? Weet ik veel. Het zat vanaf het begin al niet lekker tussen die twee. Vast verdronken in elkaars waanzin. Elkaar de hersens ingeslagen bij een ruzie over het afwasmiddel. Wie zal het zeggen. Wanneer worden de huizen leeggeruimd? Het wordt tijd voor nieuwe buurtbewoners.


Nog meer lezen? Werp ook eens een blik op dit verhaal.

Zin om een heel boek van mij te lezen? Je vindt er nu twee van mijn hand bij Bol. Zowel in paperback als in ebook.