Het begint altijd met een gevoel. Niet weten, maar voelen dat er naar je gekeken wordt. Prikkels net onder de haargrens. Vaak blijft het daarbij. Je draait je hoofd, kijkt over je schouder en vangt de blik. Ogen worden neergeslagen of blijven je brutaal aankijken. De prikkels verdwijnen. Het gevoel ook. Je vergeet het. Meestal vergeet je het.

Het begint met een gevoel. Net onder mijn haargrens verschijnt een warme tinteling die langzaam naar beneden glijdt. Via mijn hals, over mijn schouders, langs mijn borsten en dwars door mijn huid. Met zachte tentakels vlindert het naar binnen. Een vage, maar oh zo bekende geur waait in mijn neus. Mijn hart mist een slag. Het duurt hooguit een paar seconden, maar in die seconden kan ik me heel even niet bewegen en sta ik alleen maar om me heen te voelen. Ik hoef mijn ogen niet te gebruiken. Mijn lichaam weet dat Caleb in de buurt is en mijn lichaam is niets vergeten.

Het heeft hele andere herinneringen dan mijn hoofd.

Herinneringen aan een liefde die geen eigenaar meer heeft.

Kut.

Jezus. Stel je niet zo aan.

Caleb arriveert vlak na mij. Ook dat voel ik. Als ik me omdraai weet ik het ook. Zijn mond ligt verborgen achter de dikke sjaal rond zijn hals, maar net als altijd bereikt zijn glimlach ook zijn ogen. ‘Leyla, wat fijn je weer te zien. Zag je me niet zwaaien?’
Ik kijk hem niet aan en schud mijn hoofd. ‘Ik heb mijn bril niet op.’
Hij schiet in de lach en ik haal mijn schouders op. ‘Niet dat het iets uitmaakt. Ik ben me zelden bewust van mijn omgeving.’

Op dit moment ben ik me bewust van hele andere dingen, maar dat zeg ik niet.

Onze jassen gaan uit. Die van mij in een rommelige hoop op de stoel naast me, mijn tas erbovenop. Caleb hangt zijn jas over de rugleuning van zijn stoel en gaat tegenover me zitten. Zijn haar is kortgeknipt. Netjes. Het slaat nergens op maar ik erger me er aan. Net zoals ik me erger aan zijn openlijke, schaamteloze charme.

Niet doen, wil ik bijna zeggen. Ik zeg niets en kijk naar buiten zodat ik zijn blik niet hoef te vangen. Dat hou ik niet de hele tijd vol, maar mijn ogen dwalen regelmatig weg van de zijne.

Koffie en muntthee. Hoe gaat het met je? Goed, met jou? Een lunch. Nog meer koffie en zinnen zodat er geen stilte valt. Boeken die we echt moeten lezen. Muziek die we echt moeten luisteren. Reizen die we echt moeten maken. Onze smaken verschillen. Nu valt er toch een stilte. Zijn geur wordt duidelijker. De onderhuidse herinneringen helderder. De tentakels groeien en slaan hun scherpe klauwen rond mijn hart. Ik krijg zin om te janken.

Kut.

Mijn hemel.

Caleb reikt achter zijn stoel, haalt iets uit de binnenzak van zijn jas en legt het op tafel. Bruinrood inpakpapier en een sticker van de plaatselijke boekenhandel. Vast een van de boeken waar hij eerder nog een synopsis van probeerde te geven. Hij leunt met zijn elleboog op tafel. Zijn vuist onder zijn kin en hij verrast me voor de zoveelste keer met de uitdrukking in zijn donkere ogen. Het lukt me niet meteen weg te kijken.

‘Gefeliciteerd met je verjaardag, Leyla. Negenenveertig toch?’
‘Dank je wel. Ja, bijna vijftig.’ Ik trek een gezicht. Caleb reageert niet. Caleb weet allang dat vijftig geen pijn doet. Zestig ook niet.

We staan op. Hij rekent af. Een zoen op zijn wang. Een zoen op die van mij. Tot snel. Laat me weten wat je van het boek vindt. Nog een zoen. Afscheid. Ja, tot snel.

Hij gaat binnendoor, droog en warm. Ik ga buitenom. Daar stormt het en ploeter ik tegen de wind in en door de regen naar huis. Mijn keel brandt en mijn hart bloedt. Ik merk pas dat ik huil als ik bijna thuis ben.

Kut.

Ja, ik heb je gewaarschuwd. Het kan niet. Je verandert als je hart wordt gebroken door iemand waar je van houdt. Dat je een een geschiedenis met hem hebt, betekent niet dat je hem ook maar iets verplicht bent. Je was kalm en voelde je eindelijk vredig zonder hem en zonder alle onrustige en onzekere gedachten rond diezelfde geschiedenis. Kijk naar jezelf. Eén afspraak en alle rust is verdwenen!

Thuis zet ik de radio en de waterkoker aan. Mijn schoenen schop ik uit en op mijn sokken loop ik door de kamer. Heen en weer. Als een gekooid dier. Met twee treden tegelijk ren ik naar boven en ik laat me languit op mijn bed vallen. Nog geen vijf minuten later ben ik weer beneden waar ik met een kop thee en het boek van Caleb op de bank plof. De letters dansen voor mijn ogen. Zijn woorden door mijn hoofd. Tussen neus en lippen door noemde hij een vrouwennaam, toch? De huid van mijn gezicht vlamt. Ik sla het boek dicht en schudt mijn hoofd. Ik moet jaloezie niet met de waarheid verwarren. Ben ik jaloers? Mijn thee wordt koud en ik schenk een glas wijn in. Weer loop ik heen en weer. Naar boven, naar beneden. Naar buiten waar ik tegen de wind in schreeuw en blijf staan tot ik helemaal doorweekt ben. De hitte blijft en mijn lichaam hunkert. De wens hem te vergeten is op dit moment de sterkste prikkel aan hem te blijven denken. Het verlangen dat daaruit voortkomt doet me vol schaamte in de badkamer verdwijnen waar ik onder de hete stralen van de douche op de grond zak. Vanaf een afstandje kijk ik naar de herinneringen die mijn lichaam voor mijn voeten gooit en ik doe mijn ogen dicht.

Kut.

Neerbuigend werpt mijn hoofd haar blik op mijn ineengedoken lichaam en met een zuinig mondje schudt ze haar hoofd.

En daar gaan we weer. Nee, het was geen liefde. Jezus, ben je het nu al vergeten? Weet je niet meer hoe stuurloos je was, hoe onrustig, hoe kapot? Weet je niet meer dat je in bed zo hard lag te janken dat je je eigen hand over je mond moest leggen om al die rauwe geluiden binnen te houden?

Maar zijn hand, over mijn mond en mijn neus zodat ik bijna geen lucht meer kreeg. Nog maar een heel klein beetje, met kleine stootjes. Stootjes die zich schokkend in mijn buik vertaalden, hem nog vaster naar binnen zogen en zodat hij niet zou verdwijnen. Zijn handen stevig rond mijn hals. Zijn lippen, strelend. Zijn tanden, scherp. De blauwe plekken die ik koesterend verzorgde en verstopte voor blikken die het nooit zouden begrijpen. Mijn gevoelige spieren na een intense sessie met touw. Mijn gevecht los te komen terwijl ik helemaal niet los wilde komen. Het lichte zweven, steeds hoger terwijl zijn ogen …

Ja, ja. Zijn ogen die je niet wisten te behoeden keihard te pletter te vallen. Die je met één blik op je knieën en aan zijn voeten wisten te krijgen. Zijn stem die zachtjes fluisterend de meest perverse fantasieën met je deelde. Zijn veelbetekenende en schaamteloze grijns als je overal ja op zei en je mee liet slepen door al zijn grillen. Hooggehakt, kortgerokt, zonder slip, hijgend en met een kleddernatte kut … Dat was lust. Hete en allesverterende lust. Met een hoofdletter ‘L’, dat wel, maar het was geen liefde.

Jawel! Dat was het wel! Weet je nog, de relatie die hij voor ogen had, hoe hij dat zei? Sterker dan een huwelijk. Een onbreekbare band. Onbreekbaar!

Mijn hoofd snuift sarcastisch en laat een honend lachje horen.

Dat van die Meester en zijn slavin? Ach kom nou toch. Snap je nog steeds niet waarom hij dat zei? Hij zag meteen dat je diep van binnen een van verveling verwelkt, saai vrouwtje was en dat je ervan droomde je over te geven aan een zondige man zodat je aan zijn zijde het leven kon leiden van een hongerige, altijd geile en vurige slet. Sterker dan een huwelijk betekent ook nog altijd géén huwelijk. Met andere woorden; daar hoefde je dus helemaal niets van te verwachten. Niet van hem en ook niet van die zogenaamde liefde.

‘Dat is niet waar! Ik hield van hem!’

Misprijzend trekt mijn hoofd haar wenkbrauwen op en ze knikt me wat troostend toe als ze mijn tranen ziet.

Gut, je hoeft niet meteen zo te schreeuwen. Ik weet dat je van hem hield. Verleden tijd. Als in geweest en voorbij. Gelukkig is daarmee die hongerige, altijd geile en vurige slet ook weer verdwenen.

Ja, dat hoop je, maar je hebt zelf gezien dat ze maar heel weinig nodig heeft om weer tevoorschijn te komen. Een gevoel. Een geur. Een tinteling. Zachte tentakels. Een Meester die zijn slavin waardig is.

Jezus, hou toch op! Dat was hij in de verste verte niet. Waardig bedoel ik, dat van die Meester weet ik niet. Je had geen vergelijkingsmateriaal. Hij was je eerste en meteen ook je laatste. Voorgoed genezen noem je dat. Godsamme. Waardig zegt je! Leg me eens uit dan, waarom die waardige Meester altijd dacht dat er elders nog een groenere grasveldjes te vinden waren en waarom hij jou langzaam liet verdorren tot hij weer een keer zin in je had? Misschien snap ik niet helemaal hoe het werkt hoor, dat kan, maar dat klinkt toch niet als iemand die jou waardig is.

Dat is anders. Hij hield er niet van zichzelf te beperken. Hij wilde alles.

Ach kom, zo ken ik er nog wel een paar. Tuurlijk wilde hij alles en dat kwam door jou. Zo werkt het. Jij was zijn project. Project Leyla. Project ‘L’. Nog een hoofdletter. Hij rekte al je grenzen steeds een beetje meer op en jij stapte eroverheen, hoe breed of hoog ze ook werden. Je gaf hem alles en je pikte alles. Zijn afwezigheid. Zijn perverse fantasieën en ideeën. Zelfs andere vrouwen. Hij zou immers altijd weer bij jou terugkomen. Bij zijn slavin. Die onbreekbare band. Laat me niet lachen. Je ging voor hem door het vuur. Je was bereid je hele leven om hem heen te bouwen en hij had het niet eens door. Zijn belangstelling ebde langzaam weg, samen met jouw zelfvertrouwen. Je was trouw, loyaal, aanhankelijk en vooral afhankelijk, met heel je ziel en zaligheid. En weet je wat er toen gebeurde?

‘Toen ging hij weg.’ Mijn stem is een fluistering en ondanks de warme stralen op mijn huid, huiver ik. De hitte in mijn lichaam lijkt geblust.

Nee, hij ging niet weg. Hij belde je op en vertelde je doodleuk dat hij het niet meer voelde. De meester en zijn slavin. Het was weg. Poef! Verdwenen in ijle lucht. De onbreekbare band verbroken. Maar jullie konden toch vrienden blijven? Nou, pakt gezellig uit die vriendschap, vind je niet? Maanden laat hij niets van zich horen. Hij vergeet je verjaardag. Negen van de tien keer reageert hij niet op je berichten. En als jullie dan eindelijk, heel vriendschappelijk en altijd onder zijn voorwaarden, weer iets afspreken zit je er na afloop helemaal doorheen omdat je de Lust met die grote hoofdletter maar niet los kan laten. Een gevoel. Een zweem van zijn geur. Tintelende, zinderende Lust. En daar wil je alles weer aan ophangen?

Ik wacht tot er nog meer komt, maar het blijft stil op het ruisen en klateren van het water na. Ik sta op, draai de thermostaat nog een tikje warmer en leun tegen de gladde, natte tegels. Plotseling is mijn hoofd kristal helder en weet ik wat me te doen staat.

Die lust. Met een hoofdletter. Zinderend zoet. Zuigend en tintelend. Hijgend en kreunend. Diep voelen met alles wat erbij komt, inclusief het zweven, maar zonder te pletter te vallen. Het ligt allemaal binnen handbereik. Of in ieder geval binnen het bereik van één telefoontje.

Ga je hem bellen?

Ben je helemaal besodemieterd! Je gaat hem niet bellen!

Het gevoel is terug en ik weet nu wat het is. Het is een diepe hunkering. Een honger. Een drift. Een lust. Het verlangen helemaal los van mezelf te raken. Het verlangen de controle weg te geven zodat mijn hoofd en lichaam heel even compleet in harmonie zijn. Het heeft niets met hem te maken. Hij heeft het ooit aangewakkerd. Hij heeft me getoond wat het is en zowel mijn hoofd als mijn lichaam zijn gaan denken dat het zonder hem niet kan bestaan, maar het is onderdeel van mij. Het zit in mij.

Ik in harmonie? Met dat stuk vlees en bloed? Nooit!

Nu is het de beurt van mijn lichaam om wat sarcastisch te lachen

Ik kan niet geloven dat je dat bent vergeten. Ik geloof het ook niet. Je blaast nu wel hoog van de toren, maar toen … Je lag te knorren en te kwijlen van genoegen, als een tevreden biggetje in een modderbad. Ik geloof zelfs dat je zachtjes mompelde dat hij door moest gaan en vooral niet moest stoppen. Toen waren we één. Compleet in harmonie.

(…)

Dacht ik ook.

Dat gevoel is er altijd geweest, ook vóór hem. Zelfs voordat ik wist wat het was, maar het zat er altijd en het lag sluimerend te wachten op mijn toestemming. Niet op die van hem. Hij wakkerde het aan, maar ik liet het los en dat kan ik nog steeds. Daar heb ik hem niet voor nodig.

Oh, zucht … ja, daar komt het weer. Ik begin al een beetje te zweven. Lichtvoetig en vol verwachting. Voel jij het ook? Kom mee. Jij weet ook wie ze gaat bellen. Die ene …

Die ene. Die man die ik notabene ontmoette op dezelfde site waar ik hem ook tegen het lijf liep. Geen idee waarom ik uitgerekend weer daar inlogde, maar ik had iemand nodig die me zou zeggen dat het voorbij zou gaan, dat de pijn en vooral het gevoel helemaal stuurloos te zijn, voorbij zouden gaan. En daar was die man. Niet meteen en pas na tientallen adviezen van anderen die helemaal me niet hielpen of zelfs helemaal nergens op sloegen. Mannen en vrouwen die me er wel even overheen wilde helpen.

‘Ik kom wel even langs schatje, dan ben je hem zo vergeten …’
‘Ach, heeft het geile sletje liefdesverdriet? Met een stevige sessie help ik je daar zo weer overheen. Ik mag hopen dat hij je goed getraind heeft …?’
‘Al eens een Meesteres overwogen liefje? Geef me één avond en je wil niet anders meer. Ik kan nog wel een loyaal slavinnetje gebruiken.’

Dat soort dus.

Die man, Malcolm, gaf me geen adviezen waar ik niets mee kon. Hij luisterde naar mijn verhaal en vertelde me het zijne. Dat was prettig. Hij toonde me wel een bepaalde zorgzaamheid en bescherming als ik weer eens op het punt stond woedend of smekend of jankend, net hoe ik me voelde, mijn telefoon te pakken en alles over Caleb uit te storten.

‘Doe het niet. Je bent sterker dan dat. Waarom zou je zout in je wonden strooien. Wacht tot ze helemaal dicht zijn en gooi er dan zoveel op als je wil.’

Volgens mij is de wond dicht.

Jay! De wond is dicht! Ze gaat hem bellen. Ze gaat Malcolm bellen.

Eindelijk, ik dacht dat ze er nooit overheen zou komen.

~

(…)

(…)

Hoe voel je je?

Sstt, niks zeggen …

Ik ben leeg. Tegelijk helemaal vol. Mijn hoofd is helder, mijn lichaam loom en warm. Ik steeg op. Ver boven mezelf. Ver boven alles. Wat was dat fijn! Mag ik daar nog even blijven?

(…)

(…)

Malcom’s armen liggen stevig om me heen en behoeden me voor de val. Ik klamp me aan hem vast en sla mijn hele lijf om hem heen. Mijn spieren protesteren en ik kreun zacht. Mijn huid gloeit, daar waar de zweep me raakte nog iets feller. Daar waar zijn tanden waren nog iets heter. Beurse en blauwe plekken, overal. Hij wist precies waar en hoe hij me moest raken. Hij wist precies wat ik nodig had.

Zijn stem zoemt zacht onder mijn wang. ‘Hoe voel je je?’

Doezelig leg ik mijn vinger op zijn lippen. ‘Niet praten. Het is zo heerlijk stil in mij.’

(…)

(…)