Bestand_000Ze hoort het hem nog zeggen. ‘Liefde is waanzin, er is altijd reden tot waanzin.’
Het raakte haar. Zij, met haar pragmatisch denken, wikken en wegen, verantwoordelijk zijn, nooit impulsief. Altijd beheerst. Zij werd geraakt door juist die woorden. Waanzin. Ze kreeg zin in die waan.
Dat later bleek dat het niet zijn eigen woorden waren, maar goedkoop jatwerk, het maakte niet meer uit. Ze had haar zinnen al op hem gezet.
Hij werd de kern, de richting. Niets anders leek nog belangrijk.
Toen hij vertelde over zijn huwelijk, zijn kinderen. Het kon haar niet schelen. Haar obsessie was een feit, en ze vond het lekker. Ze vindt het lekker.
Het waren ook zijn ogen. Ogen die iets te ver uit elkaar stonden, net te diep in hun kassen lagen. Het maakte dat ze langer moest kijken. Deed ze dat, dan zag ze dat ze lichter waren dan licht, zonder diepte. Zonder warmte ook. Gewetenloos bijna. Rillingen die over haar rug lopen elke keer als hij zijn gezicht dicht bij het hare brengt, haar in haar ogen kijkt. Onheilspellende rillingen. Tegelijk heerlijk.
Het wordt alleen maar sterker, naarmate ze hem vaker ziet. Niet zo vaak als ze zou willen.
Zijn vrouw en kinderen komen op de eerste plaats. Nog wel.
Het is slechts een kwestie van tijd. Uiteindelijk kiest hij voor haar. Zij wacht op hem.
Hij is van haar, zoals zij van hem is. Ook als ze niet samen zijn. Hij is haar obsessie, zij die van hem. Bijna twee jaar lang al, de kern van wat ze is. Ook als ze opgeslokt wordt door de waan van de dag.
Lees verder