De afgelopen twaalf weken heb ik meer van mijn leefomgeving gezien dan de afgelopen bijna twaalf-en-een-half jaar. Eerlijk gezegd had ik geen idee dat ik aan de rand van zo’n prachtig natuurgebied woonde. Of, nou ja, natuurlijk wist ik dat wel. Het was destijds een van de redenen om hiernaartoe te verhuizen. Bijna twaalf-en-een-half jaar geleden dus. Op de dag dat Lonneke en ik ons twaalf-en-een-half jaar getrouwd jubileum mochten vieren kregen we de sleutel van onze, twee verdiepingen hoog, woonboot. Gelegen op een zijarm van één van de mooiste rivieren in Nederland aan de rand van een dorp vol smalle straatjes, authentieke grachtenpanden, boerderijen en prachtige buitenplaatsen. We gaven geen koperen huwelijksfeest. In plaats daarvan gooiden we een matras in onze toekomstige slaapkamer en vreeën we de sterren van de hemel. Ik wist dat ons verblijf stevig verankerd lag, toch verbeelde ik me dat onze vrijage ervoor zorgde dat de rivier onstuimig met ons mee golfde. Met de meegebrachte champagne toasten we op de volgende twaalf-en-een-half jaar en namen we ons voor meer te gaan genieten van elkaar en van de rust en ruimte om ons heen.

Twaalf-en-een-half plus bijna twaalf-en-een-half is bijna vijfentwintig jaar. Een zilveren bruiloft. Een mijlpaal. Nog een kleine twee maanden en dan is het zover. Dan is het vijfentwintig jaar geleden dat we elkaar het ja-woord gaven. Ik denk niet dat we het vieren. Ik weet niet eens of ik vandaag de dag weer ja zou zeggen. Ik weet heel zeker dat Lonneke dat niet zou doen.

Wantrouwend kijk ik naar de lucht waar donkere wolken zich samenpakken en ik fluit mijn hoge fluitje. Verderop in het riet langs het water springt Laika tevoorschijn en met kleine, koddige sprongen komt ze mijn kant op. Mijn hond, mijn verantwoordelijkheid. Niet dat ik daarom gevraagd heb, maar inmiddels kan ik me mijn leven al niet meer zonder haar voorstellen. Lonneke bracht haar mee uit het asiel met de woorden: ‘Alsjeblieft. Dit is Laika en vanaf nu is ze jouw hond. In het asiel denken ze half chihuahua en half collie is. Ze heeft veel beweging nodig, minimaal drie keer per dag een flink stuk lopen, dus tijd om met je luie reet uit die stoel te komen …’

Tja, zo praat ze de laatste tijd wel vaker.

Dat is dus twaalf weken geleden en sindsdien wandel ik hele stukken met Mijn hond. De eerste dag piekerde ik er niet over, maar toen Laika twee keer haar behoefte in een hoekje achter de bank deponeerde, besloot ik dat ik misschien toch maar een klein stukje met haar moest gaan lopen. Een heel klein stukje. Hyperventilerend en met frisse tegenzin ging ik op pad. Ik heb zelfs even gedacht dat ik haar terug zou brengen naar het asiel. Grootspraak natuurlijk. Dat betekende dat ik de auto had moeten pakken en die gedachte zorgde voor zo’n enorme paniekaanval dat ik langs de kant van de weg moest gaan zitten en met trillende vingers de sneltoets van Lonneke’s nummer zocht zodat ze me op kon komen halen. Ik was nog geen honderd meter van de woonboot verwijderd. Ik kon zelfs het tuinhek nog zien. Natuurlijk kwam Lonneke. Ze is mijn vrouw. Ik ben haar man.

Liefdevol kroel ik Laika achter haar oren en ik lijn haar weer aan. ‘Tijd om naar huis te gaan meisje, het gaat zo regenen. Als we een beetje doorlopen zijn we misschien voor de bui binnen.’

Natuurlijk zijn we niet voor de bui binnen. Laika heeft geen boodschap aan mijn woorden. Regen deert haar niet. Mij ook niet, maar we worden er wel nat van. Zeiknat. Druipend lopen we het erf op.
In de tijd dat we weg waren is Lonneke thuisgekomen. Haar zilvergrijze Mercedes staat schuin achter mijn donkergroene Skoda geparkeerd. Alsof ze haast had, wat vast ook zo was. Lonneke heeft altijd haast, maar waarom is ze thuis? Ze had toch die conferentie? Of is dat morgen?

Onder het afdak bij de voordeur wrijf ik Laika droog met de handdoek die speciaal voor dit doel achter de antieke, zinken teil is verstopt. Het verhaal wil dat Lonneke daar heel vroeger, als klein meisje, nog in die teil heeft gebadderd. Op de een of andere manier staat het ding sinds een paar jaar rond deze tijd vol met de paarsblauwe klokjes van de Campanula. Lonneke heeft ze er niet in gezet, ik ook niet. Op een dag waren ze er gewoon. Een groot mysterie.

Als ik Laika zo goed mogelijk schoon en droog heb gewreven, want God verhoedde dat ze natte zand- en moddersporen achterlaat op het laminaat en de meubels, doe ik de deur voor haar open. Voor de zekerheid wrijf ik mezelf ook een beetje droog. God verhoedde dat ik natte zand-moddersporen achterlaat op het laminaat en de meubels. De handdoek hang ik uit over de antieke afvalemmer naast de teil en mijn blik blijft hangen op de brievenbus bij de deur. Mijn hart maakt een nerveuze stuiter als me te binnen schiet dat de postbode nog niet was geweest toen ik en Laika weggingen. Zou Lonneke …? Ik til het deksel op, haal opgelucht adem en open de brievenbus. Twee reclamefolders, een paar rekeningen en een lila enveloppe zonder postzegel en adresregel versierd met hartjes en bloemetjes. Weer maakt mijn hart een stuiter. Binnen hang ik mijn sleutels aan het haakje en gehaast loop ik naar mijn studeerkamer, tegenwoordig ook mijn slaapkamer, waar ik de lila enveloppe tussen twee boeken op het bureau schuif.

In de keuken geef ik Laika een handvol brokken en ik steek mijn hoofd om de hoek van de woonkamer.

‘Lonneke?’

Onderaan de trap roep ik nog een keer. Geen antwoord. Op mijn sokken loop ik naar boven. Ze is niet in de wasruimte. Ook niet in de, pardon háár, slaapkamer. Ik blijf staan om te luisteren. Het is stil waardoor ik vanzelf begin te fluisteren.

‘Lonneke, ben je hier?’

Voorzichtig trek ik de badkamerdeur open. Met open mond staar ik naar het wat bewasemde spiegelbeeld van een naakte vrouw. Het duurt een paar seconden voor ik door heb dat het mijn vrouw is.

Hoe lang is het geleden dat ik haar naakt heb gezien? Maanden? Een jaar? Langer?

Ze ziet mij niet staan en bekijkt zichzelf terwijl ze haar borsten optilt en met haar heupen draait. Volgens mij is ze afgevallen. Haar buik lijkt platter en haar heupen vloeiender. En waar is haar schaamhaar gebleven? En wat glinstert daar bij haar navel?

‘Is dat een piercing!?’

Ik kan het niet helpen, er klinkt iets van walging door in mijn stem. Lonneke slaakt een kreet en graait naar een handdoek die ze strak om zich heen slaat. ‘Jemig Jurgen, ik schrik me rot. Ga weg!’
‘Sinds wanneer heb jij een piercing? En waarom? En waarom ben je thuis? Je had toch een conferentie?’
Ze begint haar haren droog te deppen. ‘Soms vraag ik me echt af of je wel naar me luistert. Die conferentie is morgen, vanavond is er een diner dus als je weg wilt gaan …’
‘En die piercing? En waar is je kuthaar?’
Lonneke staakt haar bewegingen en kijkt me fel aan. ‘Doe niet zo ordinair. Ga weg. Je weet dat ik het niet prettig vind als je zo naar me kijkt.’
‘Hoe kijk ik dan?’
‘Gewoon … Ga weg, laat me met rust!’
Ik doe een stap naar haar toe en strek mijn arm en mijn vingers met de intentie haar huid te beroeren. Bruusk draait ze van me weg. ‘Blijf van me af. Ik wil niet dat je me aanraakt. Ik wil dat je me nooit meer aanraakt!’

Ze had me net zo goed een klap kunnen geven, zo hard wordt ik geraakt door haar woorden, al heb ik ze eerder gehoord. Exact deze woorden, op dezelfde minachtende toon. Mijn arm valt slap langs mijn lichaam. Ik doe een stap naar achteren, door de deuropening en de smalle gang weer in. ‘Ik neem aan dat de heer Maurits van der Hoop ook bij het diner én de conferentie aanwezig zal zijn?’
Lonneke kijkt me niet aan. ‘Natuurlijk is hij er ook. Hij is mijn mentor.’
‘Doe nou niet alsof ik achterlijk ben, Lon. Hij is veel meer dan dat.’
Ik gooi de badkamerdeur dicht, zij trekt hem weer open. ‘Wat wil je daarmee zeggen?’
Schouderophalend loop ik weer naar beneden. ‘Je bent een intelligente vrouw Lonneke, dus vul dat zelf maar in. En schiet een beetje op. Ik wil in bad.’

Maurits van der Hoop is inderdaad Lonneke’s Mentor. Al jaren. Een prima vent eigenlijk. Ik heb hem een paar keer ontmoet. Bij feestelijke afrondingen van projecten, luxe diners, noem maar op. Hij nam Lonneke bij de hand en opende deuren die anders gesloten zouden blijven. Ze heeft veel aan hem te danken. Een beetje te veel als je het mij vraagt. Hij was erbij toen ik mijn eerste paniekaanval kreeg en belde de ambulance die me met loeiende sirenes naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis bracht. Ik dacht serieus dat ik dood ging. Dat dacht Lonneke ook. Ze kneep mijn hand bijna fijn terwijl ik op de brancard krampachtig aan al onze mooiste momenten probeerde te denken. Tevergeefs. Het enige wat op mijn netvlies bleef dansen was het moment vlak voor ik in elkaar stortte; Lonneke en Maurits in een hoekje waar ze zich ongezien waande. Bezitterig duwde hij haar tegen de muur, zijn lippen gulzig op die van haar, zijn handen graaiend op plekken waarvan ik al die jaren dacht dat ze alleen van mij waren.

In mijn studeerkamer ga ik achter het bureau zitten. Ja, mijn vrouw neukt haar mentor en ik heb geen idee waarom ik haar daar nooit mee geconfronteerd heb. Waarschijnlijk werd ik dusdanig in beslag genomen door de paniekaanvallen die na die eerste keer bijna dagelijks voorkwamen en alles overhoop gooide. Ik leefde mijn leven tussen de veilige muren van onze woonboot. Ellendig en ziek. Zonder werk en zonder libido. Eerlijk gezegd had ik in die tijd helemaal geen oog voor Lonneke of wie dan ook en ergens diep van binnen was ik zelfs blij dat ze elders wél aan haar trekken kwam.

Daar ben ik nog steeds blij om. Zelf kom ik op dat gebied namelijk helemaal niets tekort.

Ik haal de lila enveloppe met hartjes en bloemetjes tussen de boeken uit. Het papier geurt en ik ruik er wellustig aan. Onder de nog vochtige stof van mijn broek komt mijn pik tot leven. Niet langzaam en met kleine schokjes, maar plots klaarwakker. In de brief in de enveloppe staat helemaal ‘niets’. Niets bijzonders in elk geval. Dagelijkse beslommeringen, geneuzel zelfs, maar de woorden komen van háár. Ze sluit af met; ik kan niet wachten je weer te zien. Kom je vanavond? Ik ben helemaal alleen.

Achter me klopt Lonneke op de openstaande deur. ‘Je kan in bad en ik ben weg …’
Ze aarzelt. Ik kan het voelen, maar ik draai me niet om. In plaats daarvan maak ik een gebaar met mijn hand. Ga maar, of maak dat je wegkomt. Lonneke zucht. ‘Ik weet niet of ik thuiskom vannacht, het heeft niet zoveel zin om heen en weer te rijden.’
Nog steeds draai ik me niet om. ‘Prima. Veel plezier en doe de groeten aan Maurits. Misschien moet je hem weer eens hier uitnodigen. Het is lang geleden dat ik hem gezien heb.’
Er ligt geen spoor van sarcasme in mijn woorden en ik hoop dat Lonneke dit ook hoort. Ze komt de kamer binnen, blijft achter me staan en legt haar hand op mijn schouder. ‘Ja, misschien, als je dat wil. Tot morgen.’
Verbaasd voel ik haar lippen vederlicht langs mijn wang strijken. Dan draait ze zich om en verdwijnt ze. De voordeur valt dicht en even later hoor ik haar Mercedes starten. Heel even blijft haar lichte geur om me heen hangen en ik duw de lila enveloppe tegen mijn gezicht zodat het veel zwaardere bouquet dat van Lonneke doet verdwijnen.

Mijn lul staat nog steeds fier overeind als ik me in het warme badwater laat zakken en ik denk aan haar terwijl mijn vingers strelend over de stam glijden. Niet aan Lonneke, maar aan háár. Aan Zuri.

Het was rond de tijd dat ik echt plezier begon te krijgen in mijn wandelingen met Laika en ik mijn paniekaanvallen dankzij nieuwe medicatie redelijk onder controle had weten te krijgen. Voor de tijd van jaar was het warm. Strakblauwe lucht, felle zon en overal in de bermen de kleine, felgele bloempjes van het speenkruid en in de grote tuinen de roze-witte bloemen van de magnolia’s. Ik keek mijn ogen uit en voelde me licht en vrolijk. Aan de rand van het dorp stak ik een frisgroen grasveld over. Verderop wist ik de weilanden en de trekgaten, maar eerst moest ik langs het minst fraaie gedeelte van mijn omgeving. Lage flatgebouwen. Betonnen blokken met lelijke balkons en slecht onderhouden benedentuintjes vol onkruid en afval. In één van die tuintjes stond een vrouw. Misschien kwam het door het prachtige weer, of door mijn lichte gemoed, maar ik overdrijf niet als ik zeg dat ze daar stond te baden in een prachtige straal zonlicht die haar bijna zwarte huid deed glanzen. Op haar hoofd lag een kunstwerk van piepkleine, donkerbruine vlechtjes waardoor haar kapsel in grappige vierkantjes verdeeld werd. In de kleurige draagdoek op haar rug hing een slapende baby en aan haar voeten, die bloot waren, speelde een peuter. De vrouw stond voorover gebogen onkruid uit de grond te trekken. Haar rok, net zo kleurrijk als de draagdoek, spande strak rond haar gigantische billen en het hemdje zonder mouwen was een beetje omhoog gekropen waardoor ik een glimp opving van haar voluptueuze heupen die boven de rand van haar rok uitkwamen. Ik was met stomheid geslagen en kon dan ook alleen maar staren naar deze prachtige vrouw, roerloos, alsof ik betoverd was. Gelukkig werd de betovering verbroken door haar peuter en mijn Laika die enthousiast kraaiend en blaffend op elkaar af hobbelde. Toen kwam ook de vrouw omhoog en ving ze mijn blik die ronduit geil en hongerig moest zijn. Ze glimlachte verlegen, maar met een ondeugende twinkeling in haar ogen en nodigde me uit voor een glas koude limonade.

Dat was Zuri.

Sindsdien stuurt ze me brieven in enveloppen versierd met hartjes en bloemetjes. De brieven staan vol spelfouten en gaan over haar dagelijkse beslommeringen. Over de kinderen. Over haar moeder die in hetzelfde betonnen flatgebouw woont. Over haar man, die maanden geleden met de noorderzon is vertrokken en over de tuin die langzaam maar zeker verandert in een kleurrijke oase. Twee weken geleden bracht ik haar stekjes van de campanula die ze in potten plantte en ze schrijft dat ze ‘pragtig bloejen.’ Ik ben gestopt met het verbeteren van haar spelling. Het interesseert haar niet en mij eerlijk gezegd ook niet. Deze vrouw laat mijn bloed letterlijk zingen en weet mijn libido tot ongekende hoogten te brengen. Ook als ze niet binnen mijn handbereik is en het schuldgevoel dat net als altijd naar boven dreigt te komen druk ik hardnekkig de kop in.

Onder het water houd ik mijn harde vlees in mijn vuist en ik beweeg mijn pols ritmisch op en neer. In gedachten zie ik Zuri voor me. Haar glanzende huid, haar zachte buik met daaronder de volle, harige driehoek. Ze draait zich op haar knieën van me af en steekt haar kont omhoog. Ik begraaf mezelf in haar vlees en met iedere stoot trillen en lillen haar prachtige, ronde billen. Het wit van mijn zaad glinstert tussen haar zachte, donkere lippen.

Zachtjes kreunend kom ik wolkend in het warme water klaar. Hierna moet ik in slaap gevallen zijn.

Mijn telefoon sleurt me uit mijn slaap. Het badwater is afgekoeld en mijn lul drijft gerimpeld en klein net onder het wateroppervlak. Ik reik naar mijn mobiel en druk op het groene hoorntje. Zodra ik haar stem hoor steekt mijn vlees zijn kopje boven het water uit en ik grinnik om het eigen leven wat dit lichaamsdeel lijkt te leiden zodra ik maar iets van Zuri gewaar wordt.

‘Kom je vanavond? Ik ben helemaal alleen, vierentwintig uur lang. Jij ook?’

Ik ook. Vierentwintig is ook bijna vijfentwintig en dat is twee keer twaalf-en-een-half. Natuurlijk kom ik. Ik zal Zuri ook laten komen, tot ze me smeekt haar vol te spuiten. Lonneke komt vannacht vast ook. Misschien zeg ik over een kleine twee maanden weer ja tegen de volgende twaalf-en-een-half jaar, misschien ook niet. Ik heb in elk geval geen enkele reden me schuldig te voelen.


Oorspronkelijk schreef ik dit verhaal voor de bijeenkomst van Vlammende Verzinsels in juni 2022. Ik verwerkte de feedback die ik daar kreeg en paste het verhaal iets aan. Nu is het een mooie bijdrage voor de Pittig Proza uitdaging van maart.