fotovoorohverhaalZe twijfelt en leest voor de zoveelste keer de woorden op het kleine stukje karton.

Wat drinken?

De man uit de supermarkt. Ze zag hem gisteren. Hij had rode wijn en oude kaas in zijn mandje. Ze weet dat het kaartje van hem is. Hij moet het in haar jaszak hebben laten glijden toen hij tegen haar aanliep. Herinneringen aan woorden uit haar jeugd glijden in haar hoofd.
‘Nooit met vreemden meegaan. Je weet niet wat ze van je willen.’
Hij moet haar al eerder gezien hebben, waarom anders dat kaartje.
Ze vraagt zich af of ze contact met hem op moet nemen. Ze vraagt zich af waarom ze het niet zou doen.
Ze kent hem niet, maar een drankje met een volslagen vreemde klinkt veel aanlokkelijker dan het geneuzel van de mensen die ze wel kent. Veel spannender dan de saaie etentjes bij haar ouders en de slaapverwekkende avonden met haar vriendinnen. Avonden met gesprekken over buren die ze niet kent en echtgenoten en kinderen die ze niet wil leren kennen. Lees verder