De dansend vlammen van het vuur maken wazige figuren in de inktzwarte nacht eromheen en Hiroto knippert met zijn ogen om de beelden scherp te krijgen. Het helpt maar even. De wakende uren beginnen hun tol te eisen en hij verlangt naar de rommelige hoop dekens waar hij het gewillige, altijd gretige lichaam van Momo weet. In de geïmproviseerde tent beantwoordt ze het rauwe gegrom van zijn maat Dai met zacht kreunende ademstoten en Hiroto staat op om zijn groeiende erectie de ruimte te geven. Hij moet zich beheersen niet heel even door de tentopening naar binnen te gluren. Onrustig loopt hij rondjes om het vuur en hij concentreert zich op de in volume toenemende geluiden. Het lijfelijke geklets van vlees op vlees. Het gekerm, gegrom en gehijg. Het soppende, smakkende geluid van een opening die wordt gevuld en weer geleegd. Glap, slop, slok, slurp, vrot. De woorden, geil, prikkelend en opwindend. Dan niets meer, alleen nog maar het zwijgen van een gestilde honger. Niet lang daarna verschijnt Dai om de wacht over te nemen en verdwijnt Hiroto in de tent. Momo ligt bovenop de dekens. Haar mond staat een beetje open en haar billen steken uitnodigend in de lucht. Ondeugend kijkt ze hem aan en zijn pik verheft zich tot maximale dikte. Hijgend gooit Hiroto zijn tenue van zich af. Ze kreunt hees als hij achter haar gaat zitten, haar aan haar heupen over zich heen trekt en weer van zich af duwt. Zijn stam glinstert van haar vocht en het zaad van zijn maat en onbeheerst baant hij zijn eigen weg tussen haar hete plooien. Haar kreten volgen zijn ritme, hoger, harder, sneller. Hij brult, loopt in haar leeg en valt zwaar over haar heen. Zijn bloed bonst heet door zijn lichaam en terwijl hij langzaam op adem komt, soest hij weg op haar rozige warmte. Hij kijkt naar het wapperend tentdoek, het vuur buiten de tent en de restanten van wat ooit een treinstation geweest moet zijn. Zijn ogen vallen dicht en gaan weer open. Dai steekt grijnzend zijn hoofd door de tentopening. ‘En, toch blij dat we haar gevonden hebben?’
Hiroto’s ogen vallen weer dicht en hij mompelt. ‘Zij vond ons …’
‘Dan blij dat we haar heel gehouden hebben? Blij dat je haar niet kapotgeschoten hebt?’

Dat scheelde niet veel. Hiroto had de veiligheidspal van zijn geweer al losgemaakt en richtte de loop tussen haar ogen. Het was maanden geleden dat ze andere mensen, laat staan een vrouw, hadden gezien en nu kroop daar plotseling een prachtexemplaar uit de ruïnes van het oude ziekenhuis. Grote, smekende ogen, golvend, donkerbruin haar en een figuurtje om je lippen bij af te likken. Dai liet meteen zijn geweer zakken, maar Hiroto schreeuwde dat hij haar in het vizier moest houden. Het kon zomaar een Sanpuru of een Shinra zijn. Van die monsters die iedere gedaante aan kunnen nemen en hun tentakels met scherpe klauwen naar je uitslaan om je met huid en haar te verslinden op het moment dat je vergeet dat niets is wat het lijkt. Dai luisterde niet en deed een stap naar haar toe. Momo zakte door haar benen. Dai ving haar op voor ze op de grond terecht kwam. Vlinderlicht beroerde hij de aanzet van haar borsten en grijnzend keek hij op naar Hiroto. ‘Ik zie heel veel mogelijkheden.’

De jonge vrouw sliep drie dagen en drie nachten afgewisseld met korte, wakkere momenten waarin Hiroto en Dai haar kleine slokjes water gaven en kaas probeerden te maken van de taal die ze brabbelde. Tot dusver begrepen ze alleen dat ze Momo heette, wat ze hen duidelijk maakte door met een spits vingertje in een van haar borsten te prikken en overdreven articulerend haar naam uit te spreken. Hiroto volgde de welvende bewegingen van haar vochtige lippen, keek in haar grote, ijsblauwe ogen en liet zijn blik langs de golvende lijnen van haar lichaam gaan. Ze was te mooi om waar te zijn, maar voor die gedachte zich duidelijk aan hem kon openbaren, zag ook hij plotseling de mogelijkheden van haar aanwezigheid in hun kleine bende. De beelden verschenen heet op zijn netvlies en met die beelden ook de sensatie van zijn kloppende en groeiende lul. Eenmaal uitgerust en aangesterkt bleek Momo een gewillig, gretig en vooral geil bendelid. Ze koketteerde wulps met wat de natuur haar gegeven had en deelde de geheimen van haar lichaam onbeschroomd met zowel Dai als Hiroto en die hadden geen enkele aanmoediging nodig te nemen wat hen zo vrij werd aangeboden. Het was een welkome afleiding in hun tot dusver saaie bestaan van jagen, wacht lopen en slapen.

Ja, het was doodzonde geweest als ze haar kapotgeschoten hadden.

Momo beweegt onder zijn zware lichaam en duwt haar billen tegen zijn kruis. Met haar wat kinderlijke stem fluistert ze zijn naam waarbij de laatste lettergreep eindigt in een hoog, geil kreetje.

Hi-ro-tóó, Hi-ro-tóó …

Ze klemt hem vast in haar weke, vochtige vlees. Hij groeit en komt tegemoet aan haar bewegingen in het ritme van de klanken die ze maakt. Het is een lome cadans en in dat zachte tempo stroomt hij voor de tweede keer in haar leeg. Hiroto dommelt weg. Hij valt en schrikt, klemt zijn armen stevig om haar heen, dommelt verder, valt nog een keer en nog een keer …

De val duurt langer dan hij gewend is en ook als hij zijn ogen opent blijft hij met een rotgang naar beneden storten. Momo’s vochtige warmte is verdwenen en om hem heen is het stikdonker. Een stevige wind doet zijn oren klapperen en zijn ogen tranen. Zijn neus vangt een scherpe, ijzerachtige geur en hij knijpt hard in zijn bovenarm om zich ervan te vergewissen dat hij echt wakker is. Hij is wakker en in het wilde weg maait hij met zijn armen in de hoop dat zijn handen iets vinden waaraan hij zich vast kan grijpen. Er is niets en hij schreeuwt. ‘What the fuck!’
In gedachten gaat hij razendsnel naar de plek waar hij was voor hij begon te vallen alsof hij zichzelf kan dwingen daar naar terug te keren. Waar is Momo? Waar is Dai!?

Het antwoord op zijn geluidloze vraag komt in de vorm van een langgerekte kreun waarin hij de stem van Dai herkent. Hiroto draait zich rond zijn as en roept. ‘Dai! Waar ben je, waar is Momo?’
Nog een kreun, gevolgd door een zuchtend gegrinnik. ‘Oh fuck, doorgaan dames, niet stoppen. Fuck wat geil …’

De wind rond Hiroto’s val verdwijnt en maakt plaats voor stille, vochtige hitte, het duister wordt verdrongen door zachtroze mist. Hij hoort Dai en de geluiden die zo herkenbaar, maar tegelijk vreemd anders zijn. Zompig, soppend en zuigend. Glap, slop, slok, slurp, vrot. Enkel onderbroken door het hijgende gegrinnik van Dai. Het komt dichterbij. Hiroto heeft geen idee of hij nog steeds valt. Alles om hem heen is roerloos en verstild, behalve de geluiden. Hij schrikt zich dan ook een ongeluk als zijn voeten een drassige bodem raken en hij meteen tot zijn enkels in de vleeskleurige substantie wegzakt en voorover op zijn handen valt. Op nog geen armlengte afstand zit Dai. Naakt, gehurkt, zijn knieën naar buiten en zijn handen tussen zijn voeten, als een enorme kikker die zich klaarmaakt voor de sprong. Op zijn gezicht ligt een verdwaasde uitdrukking en zijn tong hangt ver buiten zijn wezenloze grijns. Hijgend pompt hij zijn kruis op en neer in het geleiachtige goedje op de grond. Glap, slop, slok, slurp, vrot. Dai giechelt als hij zijn vriend herkent. Hiroto schrikt van de hoge, haast bezeten toon in zijn stem. ‘Jezus, Dai! Wat …’
‘Nee, nee, nee, NEE! Deze zijn van mij. Zoek jij je eigen meisjes maar. Van MIJ! Allemaal van MIJ!’ Zijn ogen schieten wild heen en weer en hij begint weer te giechelen. ‘Zulke mooie, geile meisjes met zulke fijne handjes en heerlijke warme mondjes en kutjes. Zo fijn … Oh!’

Glap, slop, slok, slurp, vrot

Verbijsterd kijkt Hiroto naar het schokkende lichaam en de wellustige grimas op het gezicht van zijn maat. ‘Waar heb je het over man! Ik zie geen meisjes en waar is Momo?’

Op het moment dat hij haar naam noemt verschijnt haar stem zangerig in zijn hoofd en plotseling verstaat hij woord voor woord wat ze zegt.
Ik ben hie-hier Hiroto, nooit ver weg, altijd dichtbij, voel je me niet?
Stevig omklemmen haar slanke vingers zijn lid en hij hapt naar adem als ze hem liefelijk begint af te trekken. Ze drukt haar buik en borsten tegen zijn rug en slaat haar armen en benen om hem heen.
Voel je me Hi-ro-tóó …
Hij voelt en hoort haar, maar ziet haar niet. Ze duwt hem dieper in de drassige, warme ondergrond en omstrengelt hem nog steviger. Onwillekeurig beweegt hij zijn heupen en het genot schiet als een hete golf van zijn tenen naar het puntje van zijn kruin en weer terug in een gekmakende cadans. ‘Oh! Wat doe je Momo, wat … Oh, mijn god.’
Ze verschijnt op zijn netvlies, mooier dan hij haar ooit zag. Haar ogen groot en begerig, haar mond vochtig, rond haar lippen een wellustige glimlach. De vreemde omgeving vervaagt in de mist. Hiroto weet niet wat hij voelt, alleen maar dat het fantastisch voelt en hij wil niet dat het stopt. Hij wil dat het nooit meer stopt en kreunend smeekt hij haar door te gaan. ‘Meer Momo, alsjeblieft, niet stoppen.’
Zijn woorden eindigen in een langgerekte, kermende kreet. Momo’s handen verschijnen overal op zijn lichaam. Rond zijn polsen, zijn enkels, zijn middel, zijn bovenbenen, zijn hals. Liefkozend streelt ze zijn rug, zijn billen en zijn scrotum. Zachtjes, steeds sneller, steeds steviger. Haar adem strijkt heet langs zijn gezicht. Haar tong gaat flitsend over zijn huid. Haar mond hapt en zuigt hem leeg door al zijn poriën. Zijn bloed gonst, zijn zaad kolkt, haar stem zingt hoog en hees.

Hi-ro-tóó, mooie sterke mensenman … toe maar, we hebben meer nodig. Véél meer. Bevrucht ons, bestuif ons, dek ons. Meer Hiroto, veel meer, geef ons alles …

Hiroto hijgt. Hij kermt. Hij bromt, gromt, jammert, huilt, brult. Haar vingers verdwijnen in zijn mond en glijden gladjes tussen zijn billen. Hij loeit, briest en verschrompelt als haar vingers ruimte maken voor haar hand, haar pols, haar arm, een hete, aalgladde tentakel. In en uit, diep, nog dieper, steviger rond zijn polsen, zijn middel, zijn hals. Glap, slop, slok, slurp, vrot. Zijn zaad blijft stromen in het hete vlees dat hem omklemt, het zweet gutst van zijn lichaam. Momo’s ogen komen dichterbij, deinen van hem weg en wanhopig klampt hij zich eraan vast. Ze veranderen van kleur. IJsblauw, lila, purper, violet, aubergine, wijnrood, koolzwart. Haar stem duikt vlijmscherp door hem heen. Hoog en licht. Schor, donker, rauw en steeds zwaarder. Zijn lichaam schokt en schudt. Hij pompt en hij sopt tot zijn allerlaatste druppel bloed, zweet, geil en tranen. De wijdopengesperde muil van de Shinra ziet hij niet. Hij voelt alleen nog maar Momo terwijl de Shinra al het leven uit hem wegzuigt. Zijn bloed zal tot het eind der dagen voortleven in haar nazaten.